Publicitad D▼
weggaan
afgaan, afnokken, aftaaien, aftreden, evacueren, gaan, ontslag nemen, opdonderen, opduvelen, ophoepelen, oprotten, opstappen, uitwijken, verdwijnen, verlaten, vertrekken, weglopen, wegrennen
weggaan (v.)
abandonneren, achterlaten, ervandoor gaan, loslaten, neerleggen, opdoeken, opheffen, ophouden, ophouden met, prijsgeven, stoppen met, verdwijnen, verlaten, vertrekken, oiphouden (transitif indirect : de)
weggaan (v. intr.)
afreizen, aftrekken, eclipseren, gaan, opgaan, opstappen, verdwijnen, vertrekken, verzwinden, wijken
Publicidad ▼
Ver también
weggaan (n. neu.)
weggaan (v.)
↘ het staken ≠ aanhouden, bestendigen, blijven, consolideren, continueren, doorbijten, doordouwen, doorgaan, doorlopen, doorzetten, gecontinueerd, halen, hooghouden, houden, in ere houden, komen, lopen, stabiliseren, standhouden, uitzingen, vervolgen, volhouden, voortbouwen, voortduren, voortgaan, voortgezet, voortzetten
weggaan (v. intr.)
weggaan (n.)
afreis; weggaan; vertrek; afscheid; vaarwel; het (weg)gaan; het gaan[ClasseHyper.]
déplacement, voyage (fr)[DomainDescrip.]
weggaan (v.)
weggaan (v.)
gaan; gaan naar[Classe]
weggaan (v.)
weggaan (v.)
weggaan (v.)
weggaan (v.)
cesser de faire qqch (fr)[Classe]
weggaan (v. intr.)
partir, quitter un lieu (fr)[Classe]
weggaan (v. intr.)
verdwijning - vanishing (en) - vanisher (en)[Dérivé]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,047s