Publicitad R▼
⇨ definición de scheren (Wikipedia)
scheren (n. neu.)
scheren (v. trans.)
aderlaten, afjatten, afnemen, afpakken, afpikken, afscheren, afzetten, afzetter, benemen, bestelen, bezwendelen, epileren, flessen, gladscheren, kaalplukken, ontnemen, ontroven, ontstelen, overvragen, pluimen, plukken, snijden, tillen, uitkleden, uitscheren, wegscheren, zich scheren
Publicidad ▼
Ver también
scheren (n. neu.)
↗ afscheren, epileren, gladscheren, uitscheren, wegscheren, zich scheren
scheren (v. trans.)
↘ geschoren gezicht, haarknippen, haren knippen, het scheren ≠ te weinig berekenen
scheren (v.)
Publicidad ▼
scheren (n.)
ontharing; scheren; geschoren gezicht; het scheren[ClasseHyper.]
scheren (v.)
scheren (v.)
houwen; bikken; hakken[Classe]
enlever les poils (ou les cheveux) (fr)[Classe]
préparer la laine (fr)[DomainRegistre]
scheren (v.)
aller en avant (fr)[Classe]
neerstorten; neervallen[Classe]
scheren (v. tr.)
scheren (v. tr.)
estimer au-dessus de sa valeur (fr)[Classe]
faire payer cher (fr)[Classe]
Contenido de sensagent
computado en 0,468s