Publicitad R▼
nokken
nokken (v.)
afbouwen, afkomen, aflopen, afnokken, aftaaien, begeven, eindigen, gaan, gedaan zijn, gereedkomen, heengaan, klaarkomen, moven, opbreken, opdonderen, opduvelen, opflikkeren, ophoepelen, ophouden, opkramen, opkrassen, oplazeren, opmieteren, oprotten, oprukken, opsodemieteren, opstappen, optrekken, stoppen, uitgaan, uitscheiden, vervallen, verwijderen, wegvallen, wegwezen
Publicidad ▼
Ver también
nokken (v.)
≠ aanbelanden, aanbreken, aankomen, aankondigen, aanlanden, arriveren, beginnen, belanden, dagen, halen, komen, komen aanzetten, opdagen, staan, terechtkomen, vallen
nokken (v.)
quitter durablement un lieu (fr)[Classe]
nokken (v.)
afronding, afwerking, completering, finish, voleinding, voltooiing - eind, einde, end, uiteinde - bea aindiging, conclusie, gevolgtrekking, konklusie, slotsom, slotwoord - afloop, afwerking, einde, ontknoping, uiteinde - einde - eind, einde, end, extremiteit, uiteinde, uiterste - eind, einde, eindje, end, uiteinde - eindpunt - kant, zij, zijde - dood, eind, einde, end - einde, ontknoping - besluit, finale, slot, slotstuk - afdoend, eind-[Dérivé]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,047s