Publicitad R▼
occuperen (v.)
beslaan, betrekken, bevolken, bewonen, bezetten, bezighouden, bezig zijn, binnendringen, binnenrukken, binnentrekken, binnenvallen, dienen, doen, doen aan, doorbrengen, een inval doen in, een invasie uitvoeren in, functioneren, gaan studeren, in beslag nemen, innemen, liggen, logeren, lopen, okkuperen, opereren, opgaan in, ophouden, passeren, staan, verdrijven, vullen, werken, zich bezighouden met, zich ophouden met, zich overgeven aan, zich toeleggen op, zich toewijden aan, zich wijden aan, zitten, overweldigen (figuurlijk, oneigenlijk)
Publicidad ▼
Ver también
occuperen (v.)
↘ huisvesting, huisvestingsbureau, indringer, insluiper, inval, invaller, invasie, logies, overweldiging, verblijf, woonruimte ≠ duimen, duimendraaien, duimzuigen, luilakken, nietsdoen, stilstaan, stilvallen
occuperen (v.)
occuperen (v.)
arbeid, emplooi, werk - werkmier - creatie, schepping, werk, werkstuk - arbeider, arbeidskracht, kracht, loontrekker, tewerkgestelde, werker, werkkracht, werkmier, werknemer - acteur, actrice, doener, iemand die iets doet, practicus, pragmaticus[Dérivé]
duimen, duimendraaien, duimzuigen, luilakken, nietsdoen, stilstaan, stilvallen[Ant.]
occuperen (v.)
occuperen (v.)
huizen; verblijven; wonen[ClasseHyper.]
occuperen (v.)
avoir une activité de façon régulière (fr)[Classe]
pratiquer (une activité) (prop. courante) (fr)[ClasseParExt.]
s'intéresser à (fr)[Classe]
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,047s