Publicitad E▼
⇨ definición de steken (Wikipedia)
steken
branden, doen, ergeren, hangen, hinderen, pikken, plaatsen, priemen, prikkelen, prikken, stoppen, stoten
steken (n.)
steken (v.)
afbranden, afknijpen, bedroeven, bestaan, bevinden, bezeren, blesseren, blootleggen, boren, branden, delven, deponeren, doen, doorbijten, geselen, grieven, krenken, kwellen, kwetsen, leggen, martelen, misdoen, misdrijven, neerleggen, neerstoten, neerzetten, opdiepen, opstellen, opvissen, pijn aandoen, pijn doen, pijnigen, plagen, porren, poseren, priemen, scheppen, schrijnen, snijden, steenhouwen, stompen, stoppen, teisteren, tormenteren, uitgraven, uitmaken, verdriet doen, verdrieten, verkeren, verwonden, vooruitspringen, vormen, zeer doen, zetten, zijn, zitten, bijten (insecte), prikken (insecte)
steken (v. trans.)
doodsteken, doorsteken, neersteken, snijden, toesteken, overhoopsteken (gemeenzaam)
Publicidad ▼
Ver también
steken (v. trans.)
steken (v.)
↘ beangstigend, delving, krenkend, mijnarbeid, mijnbouw, mijnontginning, winning ↗ bedroefd, diepbedroefd, droef, droevig, hoosvat, lepel, met een gebroken hart, naargeestig, plaats, plek, schep, schepspade, schepvat, schop, treurig, triest, verdrietig
steken (n.)
↗ prikken
steken (v. intr.)
⇨ (blijven) steken • blijven steken • de draak steken met • een hart onder de riem steken • een spaak in het wiel steken • een stokje steken voor • in brand steken • in de schede steken • in een zak steken • in zijn zak steken • naar de kroon steken • overeind steken • snel steken • steken (zich worstelen) • van wal steken • zich in een wespennest steken • zijn neus overal in steken • zijn neus steken in
Publicidad ▼
steken
steken (n.)
action de coudre (fr)[ClasseHyper.]
prikken[Nominalisation]
steken (v.)
[insecte]
entamer, percer avec une pointe (fr)[Classe...]
faire un trou en perçant (fr)[Classe...]
(bij)[termes liés]
(slang), (slang)[termes liés]
(muskiet; steekmug)[termes liés]
steken (v.)
arracher du sol (fr)[Classe]
steken (v.)
verdrieten; bedroeven; smarten; treurig maken[Classe]
affliger (fr)[Classe]
faire souffrir (fr)[Classe]
inquiéter (fr)[Classe]
beschamen, van zijn stuk brengen, verlegen maken, verontrusten[Hyper.]
bedroefd, diepbedroefd, droef, droevig, met een gebroken hart, naargeestig, treurig, triest, verdrietig[Rendre+Attrib.]
chagrijn, sacherijn - pain, painfulness (en) - agonie, doodsangst, doodsstrijd, doodstrijd, lijden, pijniging - kwelling, torment, tortuur - kwaad, leed, lijden, pijn, zeer - leed[Dérivé]
afzien, lijden[Cause]
steken (v.)
faire souffrir (fr)[Classe]
steken (v.)
steken (v.)
steken (v.)
plaatsen; aanleggen; zetten; smijten; smakken; wurmen in[ClasseHyper.]
faire entrer une chose dans une autre (fr)[Classe]
plaatsen; aanbrengen; installeren; neerleggen[ClasseHyper.]
plaatsen[ClasseHyper.]
mettre dans une position donnée (sans changer de place) (fr)[Classe]
mettre qqch dans une disposition causant une modification d'état (fr)[ClasseHyper.]
plaats, plek[GenV+comp]
bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten - omgooien[Hyper.]
ligging, oriëntatie, oriëntering, plaatsing, placement, tafelschikking - set (en) - positioner, rotary actuator, special effects positioner, wide positioner (en) - placement, tafelschikking - lege plek, tussenruimte - ligging, plek, stek, stekkie - setting (en) - gelegenheid, pl., plek, stek, stekkie, tent[Dérivé]
steken (v.)
remuer à la pelle (fr)[Classe]
delven, doorwroeten, graven, omspitten, spitten[Hyper.]
hoosvat, lepel, schep, schepspade, schepvat, schop[GenV+comp]
bulldozer, excavateur, graafmachine, graafwerktuig, graver, grondschuiver, grondverzetmachine, shovel, spa, spade - bulldozer, grondschuiver, grondverzetmachine, schop, shovel, spa, spade - shovel (en) - shoveler, shoveller (en) - schep[Dérivé]
steken (v.)
steken (v.)
mettre qqn en colère (fr)[Classe]
verdrieten; bedroeven; smarten; treurig maken[Classe]
offenser qqn (fr)[Classe]
steken (v.)
aanjagen, aanwakkeren, losmaken[Hyper.]
kachelpook, pook[Dérivé]
steken (v.)
stoten[Hyper.]
dolksteek, dolkstoot, messteek, steek - messentrekker, messetrekker[Dérivé]
steken (v.)
stoten[Hyper.]
por - por, steek, stoot - prik, prikstok[Dérivé]
steken (v.)
steken (v.)
irriter (rendre douloureux) (fr)[Classe]
steken (v. intr.)
irriter (rendre douloureux) (fr)[Classe]
donner la sensation de piquer (fr)[Classe]
(vel; huid; pel; schil; schilletje; vanghut)[termes liés]
steken (v. tr.)
blesseren; kwetsen; verwonden[Classe]
tuer qqn avec une arme blanche (fr)[Classe]
se donner la mort (à l'arme blanche) (fr)[Classe]
porter un coup avec une épée, un sabre (fr)[Classe]
(mes)[termes liés]
blesseren, kwetsen, verwonden[Hyper.]
dolk - dolksteek, dolkstoot, messteek, steek - mes - mes - messentrekker, messetrekker[Dérivé]
Contenido de sensagent
computado en 0,047s