Publicitad D▼
afbouwen
afbouwen (v.)
aanbelanden, aanlanden, afdoen, afhandelen, afkomen, afkrijgen, aflopen, afmaken, afronden, afwerken, afwikkelen, bea aindigen, belanden, definitief regelen, eindigen, eindigen met, finishen, gedaan zijn, gereedkomen, integreren, invullen, klaarkomen, klaarkrijgen, nokken, oiphouden, ophouden, stoppen, terechtkomen, uitgaan, uitscheiden, vallen, vervallen, voleinden, voleindigen, volledig maken, voltooien, volvoeren, wegvallen
Publicidad ▼
Ver también
afbouwen (v.)
↘ afloop, afwerking, beëindiging, complement, completering, eind, einde, komplement, kompletering, slot, uitvoering, voleindiging, voleinding ≠ aanbreken, aankondigen, afgaan, beginnen, blameren, dagen, de mist in gaan, geen succes hebben, in duigen vallen, in het water vallen, komen, misgaan, mislukken, op de klippen lopen, schipbreuk lijden, stuklopen, terzijde geschoven worden
afbouwen (v.)
afbouwen (v.)
réussir (fr)[Classe]
finir qqch (fr)[Classe]
afbouwen (v.)
rendre plus complet un tout (fr)[Classe]
afbouwen (v.)
afronding, afwerking, completering, finish, voleinding, voltooiing - eind, einde, end, uiteinde - bea aindiging, conclusie, gevolgtrekking, konklusie, slotsom, slotwoord - afloop, afwerking, einde, ontknoping, uiteinde - einde - eind, einde, end, extremiteit, uiteinde, uiterste - eind, einde, eindje, end, uiteinde - eindpunt - kant, zij, zijde - dood, eind, einde, end - einde, ontknoping - besluit, finale, slot, slotstuk - afdoend, eind-[Dérivé]
afbouwen (v.)
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 1,294s