Publicitad R▼
finir (v.)
aflopen, bea aindigen, beëindigen, eindigen, gedaan zijn, ophouden, uitgaan, aftimmeren, opdweilen, verzetten, afmaken, finishen, volvoeren, afbouwen, afronden, klaarkrijgen, afkrijgen, voleinden, voleindigen, volledig maken, een eind maken aan, appreteren, perkamenteren, besluiten, concluderen, voltooien, een einde maken aan, stoppen, afbreken, afsluiten, termineren, sluiten, verijdelen, afkomen, gereedkomen, klaarkomen, nokken, uitscheiden, vervallen, wegvallen, tot stand brengen, waarmaken, uitvoeren, volbrengen, presteren, doen, opeten, opvreten, verorberen, verschalken, dooreten, opsnoepen, opmaken, opgebruiken
finir (v.) (transitif indirect : de)
stoppen met, ophouden met, abandonneren, loslaten, opdoeken, opheffen, prijsgeven, neerleggen, verlaten, oiphouden, ophouden, weggaan
à n'en plus finir (adj.)
en finir avec
achter de rug maken dat men het gauw heeft, bea aindigen, beëindigen, het laatste horen van, het laatste zien van, oiphouden, onderbreken, ophouden, ophouden met, stoppen, stoppen met
en finir avec (v.)
finir en queue de poisson (v.)
doodbloeden, doodlopen (figuurlijk;oneigenlijk), verwateren, verzanden (figuurlijk;oneigenlijk), verzanden in (figuurlijk;oneigenlijk), wegsterven
finir par
aanbelanden, aanlanden, afbouwen, belanden, eindigen met, terechtkomen, vallen
finir sa vie (v.) (V)
creperen (informeel), de pijp uitgaan (gemeenzaam), doodgaan, expireren, heengaan, het loodje leggen (gemeenzaam), het tijdelijke met het eeuwige verwisselen, inslapen, insluimeren, kapotgaan, kreperen (informeel), om het leven komen, omkomen, ontslapen (literary), overlijden, peigeren, sterven, teloorgaan, tenietgaan, uitsterven, verrekken (informeel), verscheiden (literary), versmachten
se finir (v.)
afbouwen, afkomen, aflopen, eindigen, gedaan zijn, gereedkomen, klaarkomen, nokken, oiphouden, ophouden, stoppen, uitgaan, uitscheiden, vervallen, wegvallen
Publicidad ▼
Ver también
finir (v. trans.)
↘ accompli, accomplissement, achevé, cessant, cessation, cesse, fin, fini, finition ≠ casser la gueule, continuer, échouer, faire buisson creux, faire chou blanc, faire naufrage, faire un bide, faire un flop, faire un four, foirer, maintenir, poursuivre, rater son coup, rester en plan, tomber à l'eau, tomber à plat
finir (v. intr.)
↘ fin
finir (v.)
↘ liquidateur ≠ commencer, débuter, démarrer, enclencher, mettre
finir (v. intr.)
[V]
cesser d'être, d'exister[Classe]
finir (v. intr.)
[V+par+comp]
se décider[Classe]
finir (v. intr.)
finir (v. intr. pron.)
fin - bout, extrémité, fin - conclusion - conclusion, fin - clôture, fin - bout, extrémité, fin - bout - fin - bout, extrémité - fin, mort - conclusion, fin - clôture, conclusion, fin, terme - cessatif[Dérivé]
commencer, lancer[Ant.]
finir (v. pron.)
[se+V]
se terminer, se finir[Classe]
finir (v. tr.)
[V+comp]
faire une limite dans l'espace[Classe]
finir (v. tr.)
[En+V avec+comp]
cesser de faire qqch[Classe]
finir (v. tr.)
[V+comp]
réussir[Classe]
finir qqch[Classe]
finir (v. tr.)
[En+V avec+comp]
vaincre totalement[Classe]
finir (v. tr.)
[transitif indirect : de]
cesser de faire qqch[Classe]
clôture, fermeture - escale, relâche - arrêt - cessation, cesse - fin - cesse[Dérivé]
finir (v. tr.)
compléter, finir, terminer[Hyper.]
finir (v. tr.)
mener à terme qqch[Classe]
finir (verbe)
compléter, finir, terminer[Hyper.]
accomplissement, achèvement[Dérivé]
finir (verbe)
couvrir, enrober, recouvrir[Hyper.]
couche, enduit, fini - finisher (en) - finisseur, peintre finisseur[Dérivé]
finir (verbe)
finir (verbe)
finir (verbe)
interrompre le développement de qqch, arrêter qqch[Classe]
finir qqch[Classe]
finir (verbe)
agir[Hyper.]
finir (verbe)
finir (verbe)
Publicidad ▼
Contenido de sensagent
computado en 0,655s